‘Ik zat in groep 8 op de Regenboog en dat was heel leuk. Toen ging ik naar de brugklas op het Novalis, want ik dacht: dat sluit goed aan, da’s ook een vrije school. Maar het was niks voor mij, dus ik ging terug naar de Regenboog. Al mijn vrienden zaten daar nog in groep 8; ik ging altijd om met kinderen die een klas lager zaten. Na dat jaar ging ik naar het Eckart en dat was goed!
Filosofie vind ik leuk. Je gaat nadenken over vragen waarop iedereen iets anders antwoordt. Bijvoorbeeld: hebben dieren een intrinsieke of instrumentele waarde? Ik weet niet meer precies wat het betekent, maar daarover kun je in discussie gaan. Wel grappig om te bedenken: degenen met wie ik minder omga in de klas, hebben vaak een heel ander antwoord dan ik.
Bij wiskunde denk ik: wat moet ik hiermee? Waarom is het nuttig om die breuk tot de macht zoveel te leren? Ik ga daar later echt niks mee doen. Voor degene die dit nu leest: naar buiten staren is af en toe best prima. Als je je werk af hebt, kún je vooruitwerken, maar soms heb ik er genoeg van. Mijn hele wiskundeschrift is één en al tekening.
Voor mijn skipproject heb ik een huis ontworpen waarvan ik een maquette ga bouwen. Het is geen normaal huis. In mijn hoofd was er niet automatisch een badkamer bij gekomen, dus daar had ik geen plek meer voor. Nou heb ik, net zoals op de camping, een apart huisje met een wc en een douche. Eigenlijk het fijne kampeergevoel.’